Begroting op hoofdlijnen

Algemeen beeld

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - Algemeen beeld

Zoals u van ons gewend bent, laten we in de programmabegroting zien wat we in het komende jaar en de jaren daarna willen bereiken en hoe we dat gaan doen. Dit jaar heeft een bijzonder karakter: 2026 is het laatste jaar van het huidige collegeprogramma ‘Samen blijven bouwen aan een sterk Weststellingwerf’. In maart vinden de gemeenteraadsverkiezingen plaats, waarna een nieuw college aan de slag gaat. Dat maakt deze begroting deels een afronding van lopende ambities en deels een voorbereiding op de toekomst. Daarbij bevinden we ons in onzekere tijden. Sinds de val van het kabinet is nog onduidelijk welke keuzes het Rijk gaat maken en welke effecten dit zal hebben op onze gemeente. Zoals gebruikelijk baseren we deze begroting daarom op de gegevens, informatie en ontwikkelingen die nu bekend zijn. Onze ambities uit ‘Samen blijven bouwen aan een sterk Weststellingwerf’ blijven leidend en deze begroting weerspiegelt het vasthouden aan dat ambitieuze karakter, juist in een periode van verandering en onzekerheid.

Financieel beeld 2026-2029

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - Financieel beeld 2026-2029

Onze begroting is structureel sluitend
Met deze begroting kunnen wij, anders dan in de afgelopen twee jaren, weer een structureel sluitend financieel beeld presenteren. Ook meerjarig sluit de begroting. Dit resultaat is mede mogelijk doordat er vanuit het Rijk alsnog aanvullende middelen beschikbaar zijn gesteld. De eerder ingezette lobby heeft hier zijn werk gedaan. Een deel van de aanvullende middelen is structureel, maar het grootste deel betreft incidentele bijdragen. Daarmee worden de financiële knelpunten niet opgelost, maar vooruitgeschoven: het zogenoemde “ravijn” is minder diep geworden en verschuift naar 2028. Daarnaast hebben wij het project 'Ombuigingen 2026 en verder' uitgevoerd. Door vanuit dat project een aantal grotendeels technische maatregelen door te voeren is ruim € 1,6 miljoen omgebogen. Deze combinatie van extra rijksmiddelen en eigen ingrepen maakt dat wij op dit moment een sluitende meerjarenbegroting kunnen presenteren.

Onzekerheden en risico's in de toekomst
Ondanks dit positieve beeld voor de komende jaren zijn er belangrijke onzekerheden. Doordat het Rijk grotendeels incidentele middelen beschikbaar stelt, is onduidelijk of de inkomsten op langere termijn – met name uit het gemeentefonds – voldoende blijven om onze taken uit te voeren. Een belangrijk deel van de extra middelen hangt bovendien samen met de hervormingsagenda jeugd. Gemeenten krijgen hierdoor in 2026 en 2027 tijdelijk verlichting. Vanaf 2028 moeten de volledige besparingen echter alsnog worden gerealiseerd. Het Rijk gaat er daarnaast vanuit dat maatregelen, zoals strengere regels voor de duur van trajecten en mogelijke eigen bijdragen, nog meer besparingen opleveren. Gemeenten en de VNG plaatsen daar vraagtekens bij. Ook geldt dat de middelen voor jeugdzorg niet voldoende worden geïndexeerd, terwijl de kosten naar verwachting blijven stijgen. Deze risico’s, samen met de ontwikkelingen die wij eerder in de Kadernota 2026 hebben benoemd, blijven nadrukkelijk aanwezig.

Specifieke uitkeringen
Het demissionaire kabinet had als doel het aantal specifieke uitkeringen (SPUKs) terug te brengen en meer middelen via de algemene uitkering beschikbaar te stellen. Dit zou een besparing (10%) opleveren, maar de gemeenten zouden niet direct gekort worden. In de praktijk blijkt dit anders uit te pakken. Niet alle specifieke uitkeringen kunnen worden omgezet en op een aantal SPUKs wordt alsnog een korting van 10% toegepast. Bovendien is voor enkele specifieke uitkeringen nog onduidelijk wat de toekomst brengt. Twee van onze grootste SPUKs lijken weliswaar over te gaan naar de algemene uitkering, maar ook hier geldt een korting van 10%. Dit vormt een extra risico binnen onze meerjarenbegroting.

Een realistisch beeld veranderlijke tijden
Deze begroting is opgesteld op basis van de gegevens en inzichten die op dit moment beschikbaar zijn. Daarmee ontstaat een realistisch financieel beeld voor het komende jaar en de jaren daarna. Tegelijkertijd bevinden we ons in een periode waarin omstandigheden snel kunnen veranderen. Wij volgen deze ontwikkelingen nauwgezet, met als doel de financiële positie van de gemeente stevig te houden en tijdig in te spelen op nieuwe uitdagingen. Via de gebruikelijke planning- en controlcyclus wordt u hierover steeds geïnformeerd.

Ratio weerstandsvermogen
De beschikbare incidentele weerstandscapaciteit moet minimaal gelijk zijn aan de benodigde weerstandscapaciteit, oftewel een minimale ratio weerstandsvermogen van 1,0. In ons collegeprogramma hebben we opgenomen dat ons beschikbare weerstandsvermogen minimaal twee keer zo groot moet zijn dan de benodigde weerstandscapaciteit. Met andere woorden een ratio van 2,0.
In 2026 hebben we een ratio weerstandsvermogen van 2,03. Ons weerstandsvermogen voldoet daarmee weer aan de minimale weerstandsratio en de door onszelf vastgestelde norm. Waar in eerdere jaren de risico’s vooral toenamen door de grote hoeveelheid projecten die gepland stonden, zien we nu een afname. Dat komt doordat projecten en investeringen verder in de uitvoering zijn gekomen. In de voorbereidingsfase zijn risico’s vaak groter, omdat veel nog onzeker is. Zodra een project daadwerkelijk wordt uitgevoerd, worden risico’s concreter: ze doen zich voor of vallen juist weg. Daardoor is het benodigde risicobedrag lager. Tegelijkertijd nemen onze reserves toe. Beide effecten samen zorgen ervoor dat ons weerstandsvermogen stevig is en aansluit bij de gestelde norm. Voor een uitgebreidere toelichting verwijzen wij u naar de paragraaf 'Weerstandsvermogen en risicobeheersing'.

Structureel begrotingssaldo 2026-2029

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - Structureel begrotingssaldo 2026-2029

In de begroting moet duidelijk zijn welke lasten en baten structureel zijn en welk incidenteel. Als de structurele lasten gedekt zijn door de structurele baten (de structurele baten zijn groter dan de structurele lasten), dan is er sprake van structureel evenwicht. Als de eerste jaarschijf van de begroting (het jaar 2026) niet structureel en reëel in evenwicht is, dan moet aannemelijk zijn dat het evenwicht in de begroting in de eerstvolgende jaren er wel is. Uit de tabel hierna blijkt dat we in 2026 voldoen aan het structurele evenwicht. Dit geldt ook voor de jaren 2027 en verder. Met deze begroting voldoen we aan de eis van onze toezichthouder om in aanmerking te komen voor het repressief toezicht (controle achteraf). Uiteraard past dit ook bij onze eigen wens om te streven naar een financieel gezond perspectief. 

x € 1.000
Saldo van de begroting Begroot 2026 MJB 2027 MJB 2028 MJB 2029
Lasten (excl. reservemutaties) 106.056 105.642 105.655 105.933
Baten (excl. reservemutaties) 106.514 106.599 104.941 105.447
Saldo van baten en lasten 458 957 -714 -486
Toevoegingen reserves 30 30 30 30
Onttrekkingen reserves 628 680 1.338 1.398
Saldo reservemutaties 598 650 1.308 1.368
Begrotingssaldo 1.056 1.607 594 882
Incidentele lasten (incl. reservemutaties) 2.417 1.310 997 952
Incidentele baten (incl. reservemutaties) 1.545 979 979 952
Saldo incidentele baten en lasten 872 331 18 0
Structureel begrotingssaldo 1.928 1.938 612 882

Uitgangspunten bij de begroting 2026-2029

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - Uitgangspunten bij de begroting 2026-2029

In deze begroting gaan we uit van de onderstaande technische uitgangspunten. Deze hebben betrekking op specifieke onderdelen van de begroting, zoals te hanteren percentages voor rente en loon- en prijsstijging en de berekening van het gemeentefonds. We lichten ze hieronder toe. Daarnaast hebben we in het kader van het financieel toezicht van de provincie een aantal richtlijnen ontvangen.

Rente
Bij het bepalen van de rekenrente (renteomslag-percentage) volgen we de notitie rente van de commissie BBV. Voor 2026 hanteren we, zoals bij de Kadernota 2026 aangegeven, afgerond 1,5%. We blijven de ontwikkelingen op het gebied van de rente in 2026 volgen en rekenen waar nodig de rente opnieuw door.

Gemeentefonds
Bij de inkomsten uit het gemeentefonds zijn de mutaties op basis van de meicirculaire 2025 (in constante prijzen) meegenomen. De algemene uitkering is structureel van aard. Dat betekent dat de extra middelen in 2026 en 2027 mee tellen in het structureel saldo, ook al zijn ze tijdelijk. 

Loonontwikkelingen
Voor de ramingen van de salarissen van het ambtelijk personeel vormen de cao-afspraken het uitgangspunt. De cao gemeenten heeft een looptijd tot 31 maart 2027. In deze cao worden de salarissen stapsgewijs verhoogd. Naast de loonstijgingen in 2025, die reeds verwerkt zijn, is er per 1 januari 2026 een nominale verhoging van € 35 in de salarisschalen. Ook wordt het minimumuurloon per 1 januari 2026 vastgesteld op € 16. Per 1 juli 2026 volgt een salarisstijging van 1,25%. De salarisstijging per 1 januari 2027 (1,6%) wordt opgenomen in de begroting van 2027. De pensioenpremie van het ABP is nog niet bekend.

Prijsstijgingen (inflatie)
We hanteren in principe de nullijn, ook voor prijsgevoelige ramingen. Het uitgangspunt is dat noodzakelijke verhogingen binnen het budget (door bijvoorbeeld efficiëntiemaatregelen) moeten worden opgevangen. Bij uitzondering kan van deze nullijn worden afgeweken als blijkt/vaststaat dat dit uitgangspunt niet is uit te voeren. Dan is er een mogelijkheid tot budgetbijstelling. We zien op een aantal gebieden dat de nullijn niet realistisch is, hier zijn argumenten om van die lijn af te wijken. Zo stijgen de tarieven in het sociaal domein nog steeds behoorlijk. Wij hebben geen invloed op deze tariefstijgingen, daarom moeten we deze extra uitgaven opnemen in onze begroting. Ook is de mogelijkheid tot budgetbijstelling er als we als gemeente op basis van een overeenkomst/contract verplicht zijn subsidie-instellingen te compenseren voor loon/prijsstijgingen. 

Ontwikkeling van de lokale heffingen
Uitgangspunt bij de riool- en afvalstoffenheffing is 100% kostendekkendheid. De overige gemeentelijke belastingen worden in 2026 verhoogd met de inflatiecorrectie van 2,6%. Dit percentage is de verwachte consumentenprijsindex uit het Centraal Economisch Plan. Ook worden waar mogelijk de huur- en pachtopbrengsten geïndexeerd met een inflatiecorrectie van 2,6%.

Dekkingsreserves kapitaallasten 
Vanwege financieel technische redenen maken we gebruik van een dekkingsreserve kapitaallasten. Deze dekkingsreserves zijn, zoals de naam al zegt, bestemd voor de dekking van de kapitaallasten. Deze reserves zijn niet vrij besteedbaar. De dekkingsreserves kapitaallasten wordt als één bestemmingsreserve weergegeven in het overzicht van reserves en voorzieningen. Dit is het totaal van alle dekkingsreserves kapitaallasten. Administratief is de reserve opgebouwd per investering.

Middelen jeugdzorg
Wij gaan voor de middelen van de jeugdzorg uit van de meicirculaire. De voorjaarsnota van het Rijk, waarin extra middelen waren opgenomen voor de gemeenten, is daar namelijk in opgenomen. In de voorjaarsnota van het Rijk zijn naast incidentele extra middelen ook besparingen op de jeugdzorg geraamd. De provincie, als toezichthouder, heeft een richtlijn uitgebracht over hoe wij in de begroting om mogen gaan met deze besparingen. Concreet betekent dit dat wij de besparing als gevolg van het sturen op trajectduur jeugdzorg en de eigen bijdrage jeugdzorg budgettair neutraal mogen verwerken in onze begroting. Daarmee komt de verantwoordelijkheid om deze besparingen te behalen bij het Rijk te liggen. In onze begroting hebben wij deze twee posten conform de richtlijn budgettair neutraal verwerkt.

Daarnaast heeft het Rijk de besparingsopgave van de Hervormingsagenda geïndexeerd, waardoor er nu een hogere besparing wordt verondersteld. Wij moeten zelf maatregelen treffen om deze besparing te realiseren. De toezichthouder heeft om die reden in de richtlijnen opgenomen dat wij hiervoor geen stelpost op mogen nemen en de besparing moeten verwerken in onze begroting. Dit betekent concreet dat wij vanaf 2028 fors minder inkomsten krijgen voor de jeugdzorg (via het gemeentefonds). Wij hebben dit conform richtlijn verwerkt in onze begroting.

Middelen klimaat en duurzaamheid
In navolging van voorgaande jaren blijft de provincie als richtlijn stellen dat gemeenten de middelen voor de uitvoering van klimaat- en energiebeleid (CDOKE-middelen) als structurele baat op mogen nemen voor de jaren 2026 tot en met 2029. Daarbij moet een gelijk bedrag aan extra lasten worden opgenomen voor klimaat- en energietaken. Wij volgen deze richtlijn (zie programma7).

Ingroeipad herijking gemeentefonds
Per 2023 is een nieuw verdeelmodel voor het gemeentefonds ingevoerd. Wij zijn hierin voordeelgemeente. Dat wil zeggen dat wij een grotere bijdrage vanuit het gemeentefonds zouden moeten ontvangen. Voor de invoering van het nieuwe verdeelmodel wordt een ingroeipad gehanteerd. Volgens dat ingroeipad ontvangen wij nu maximaal € 37,50 per inwoner meer uit het gemeentefonds. De minister van Binnenlandse Zaken heeft ons laten weten dat per 1 januari 2027 de volgende stap van het ingroeipad wordt gezet. Dat wordt gedaan op basis van geactualiseerde kostendata en de dan beschikbare onderzoeksresultaten over het gemeentefonds. Wij verwachten dan opnieuw het maximale bedrag van € 15 per inwoner extra te mogen ontvangen. Dit hebben wij in onze begroting verwerkt. Daarmee wijken we af van de richtlijn van de toezichthouder. De toezichthouder stelt namelijk dat hier nog geen rekening mee mag worden gehouden.

Ombuigingen
Op basis van de begroting van vorig jaar (2025) en de meerjarenraming 2026-2028 was een ombuigingstraject onontkoombaar. Hiervoor is in 2025 het project 'ombuigingen 2026 en verder' opgestart. Het resultaat van dat project was een maatregelenpakket met ombuigingen. Doordat het Rijk extra middelen beschikbaar stelde, konden de ombuigingen worden beperkt tot financieel-technische maatregelen. De ombuigingen zoals opgenomen in de Kadernota 2026 zijn in deze begroting verwerkt.

Toelichting programmabegroting 2026-2029

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - Toelichting programmabegroting 2026-2029

Het vertrekpunt van deze programmabegroting is de Kadernota 2026. Voor de volledigheid is het overzicht hierna opgebouwd vanuit de eindstand van de programmabegroting 2025-2028 inclusief de begrotingswijzigingen die de raad nadien heeft vastgesteld. Dat leidt tot de eindstand van de Kadernota 2026. Vervolgens staan de diverse mutaties die verwerkt zijn in deze begroting in het overzicht. Het verwerken van deze mutaties leidt tot het eindsaldo van de programmabegroting 2026-2029. De mutaties lichten we toe na de tabel.

x € 1.000
Eindstand programmabegroting Begroot 2026 MJB 2027 MJB 2028 MJB 2029
Eindstand programmabegroting 2025-2028 (incl. raadswijziging 1 t/m 4) -1.739 -1.584 -1.899 -1.351
1. Mutaties Kadernota 2026-2029 2.116 2.893 1.573 1.206
Eindstand Kadernota 2026-2029 377 1.309 -326 -145
2. Mutaties gemeentefonds (meicirculaire 2025) 773 649 660 865
3. Mutaties op basis van herijking exploitatie -95 -351 260 162
4. Tussentijdse ontwikkelingen 0 0 0 0
Eindstand programmabegroting 2026-2029 1.056 1.607 594 882

1. Mutaties voorjaarsnota 2025 en kadernota 2026-2029

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - 1. Mutaties voorjaarsnota 2025 en kadernota 2026-2029

De raad heeft op 30 juni 2025 de Voorjaarsnota 2025 en Kadernota 2026-2029 behandeld. De structurele gevolgen van de Voorjaarsnota 2025 en Kadernota 2026-2029 zijn verwerkt in deze begroting. Voor een toelichting op deze mutaties verwijzen wij naar de Voorjaarsnota 2025 en Kadernota 2026-2029. Daarnaast zijn de diverse raadswijzigingen verwerkt.

2. Mutaties gemeentefonds

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - 2. Mutaties gemeentefonds

In juli 2025 is de raad geïnformeerd over de uitkomsten van de meicirculaire van het gemeentefonds. De uitkomsten zijn conform de memo aan de raad verwerkt in de begroting 2026. Voor een uitgebreidere toelichting op de mutaties verwijzen wij u naar de raadsmemo en het hoofdstuk Algemene Dekkingsmiddelen in deze begroting.

3. Mutatie op basis van de herijking exploitatie

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - 3. Mutatie op basis van de herijking exploitatie

Bij de herijking van de exploitatie berekenen we jaarlijks de terugkerende posten volgens de uitgangspunten van de begroting. Dit zijn technische aanpassingen. Zo zijn onder ander de kapitaallasten geactualiseerd, inclusief nieuwe investeringen. Daarnaast hebben we de directe loonkosten en de overhead opnieuw berekend. Ook is op basis van werkelijke subsidieaanvragen de begroting en het plafond geïndexeerd. 

4. Tussentijdse ontwikkelingen

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - 4. Tussentijdse ontwikkelingen

Het college heeft besloten om tijdelijk een beheerder voor Huis en Theater Op de Hoogte in dienst te nemen. Hiermee wordt de stichting die Huis en Theater Op de Hoogte gaat exploiteren eerst ontlast zodat zij een goede start kunnen maken. Het is de bedoeling dat de stichting in 2027 de beheerder zelf in dienst neemt. De kosten van de beheerder in 2026 (€ 50.000) zijn voor rekening van de gemeente. De dekking voor deze kosten wordt gevonden in de dynamische investeringsagenda. In de dynamische investeringsagenda stond reeds een bedrag van € 50.000 gereserveerd voor de voorbereidings- en projectleiderskosten van Bestemming Wolvega. Deze kosten hebben we echter kunnen dekken uit de Regiodeal-gelden. Om die reden kan deze reservering nu ingezet worden ter dekking van de kosten van de beheerder. Hiervoor zal een onttrekking van € 50.000 aan de dynamische investeringsagenda (reserve investeringsambities) plaatsvinden. Zie ook programma 6 en het overzicht reserves en voorzieningen. Dit collegebesluit heeft geen effect op het saldo.

Woonlasten

Terug naar navigatie - Begroting op hoofdlijnen - Woonlasten

De gemiddelde woonlast voor een meerpersoonshuishouden in Nederland - bestaande uit de OZB voor woningen, de riool- en afvalstoffenheffing - bedroeg in 2025 € 1.053. De gemiddelde woonlast voor een meerspersoonshuishouden in gemeente Weststellingwerf ligt onder het gemiddelde van Nederland.

OZB
De aanslag OZB voor het belastingjaar 2026 is gebaseerd op (nog door de raad vast te stellen) tarieven voor 2026 en de waardepeildatum per 1 januari 2025. De definitieve vaststelling van de OZB-tarieven vindt in de raad van december plaats. De totale opbrengst voor 2026 is ten opzichte van 2025 gecorrigeerd met het inflatiepercentage van 2,6%.

Afvalstoffenheffing 
Vanaf 1 januari 2026 starten we met het systeem Diftar+. Dit staat voor een “gedifferentieerd tariefstelling” waarbij inwoners niet alleen een vast bedrag betalen via de afvalstoffenheffing, maar ook kosten per lediging en per kilo afval dat wordt aangeboden. De tariefstelling wordt vastgesteld door de raad. Het uitgangspunt is een 100% kostendekking.

Rioolheffing
De kosten voor het beheren en in stand houden van het rioolstelsel worden door een heffing betaald. Hierbij heeft de gemeente naast de zorgplicht voor afvalwater en hemelwater ook de zorgplicht voor grondwater. Voor de rioolheffing neemt het tarief met 3% toe. Het tarief 2026 is zodanig verhoogd, dat de opbrengst uit de rioolheffing de te maken kosten 100% dekken.